Overgewicht is een reëel probleem voor de volksgezondheid en wordt al sinds 1997 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) erkend als ziekte. Obesitas verhoogt de sterfte en tast meerdere eindorganen aan, maar twee derde van de mortaliteit is toe te schrijven aan hart- en vaataandoeningen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat daar veel over te doen is geweest op het laatste congres van de Europese Vereniging voor Cardiologie in Londen. Onlangs heeft het European Heart Journal een uitgebreid overzicht ad hoc gepubliceerd (ESC clinical consensus statement).
De klassieke definitie van obesitas stoelt op de BMI. We spreken van overgewicht bij een BMI van 25-30 kg/m² en van obesitas bij een BMI > 30 kg/m² (klasse 1: 30-35, klasse 2: 35-40 en klasse 3: > 40 kg/m²). Het vet kan zich op verschillende plaatsen afzetten en dat verschilt van mens tot mens: onderhuids weefsel, op visceraal niveau, in de spieren en rond organen zoals de lever, de nieren en de epicardiale/pericardiale ruimte. Bij een gegeven hoeveelheid vetweefsel verschilt het risico op cardiometabole complicaties sterk volgens de distributie van dat vet. Visceraal vet verhoogt het risico veel meer dan onderhuids vet, dat metabool veel minder actief is. Androïde (abdominale) obesitas is dus minder goed dan gynoïde (waarbij het vetweefsel zich vooral ophoopt in de dijen, het zogeheten rijbroeksyndroom). Daarom is meting van de buikomtrek zo belangrijk. De ESC raadt een buikomtrek < 94 cm aan bij mannen en < 80 cm bij vrouwen.
De oorzaken van obesitas is complex en multifactorieel, met factoren die persoonsgebonden zijn (metabolisme, hormonaal profiel, intestinale microbiota, genetica …) en omgevingsfactoren. De huidige epidemie van obesitas hangt grotendeels samen met onze eetgewoontes, soms in de hand gewerkt door marketing die op het randje van ethisch aanvaardbaar is. Bovendien laten we ons gemakkelijk verleiden tot een sedentair gedrag en bewegen we te weinig, wat de situatie niet verbetert. We eten simpelweg te veel en bewegen niet genoeg.
De epidemiologische bevindingen zijn verontrustend: 22,5 % van de Europese bevolking is zwaarlijvig. In arme landen vertonen vooral vrouwen overgewicht en in rijke landen vooral mannen. De prevalentie van obesitas is lager bij jongeren en stijgt sterk na de leeftijd van 30 jaar. Obesitas bij kinderen wordt onderschat. Op die leeftijd bepaalt het nochtans de toekomst: 90 % van die kinderen zal later te veel wegen of zwaarlijvig zijn. Preventie vanaf de kindertijd is dus erg belangrijk. Educatie speelt een grote rol. Naar schatting is obesitas voor 50 % toe te schrijven aan verschillen in educatie. Minder educatie correleert met een hogere prevalentie van obesitas, vooral bij vrouwen, en het sociaaleconomische niveau vergroot die ongelijkheid nog.
Obesitas maakt deel uit van de dagelijkse praktijk van een cardioloog:
- De prevalentie van hypertensie stijgt met de BMI. Omgekeerd zal een gewichtsverlies van enkele kilo's de bloeddruk doen dalen.
- Type 2-diabetes en obesitas hangen nauw samen. Circa 80-85 % van de patiënten met diabetes vertoont overgewicht of obesitas. Zwaarlijvige patiënten lopen driemaal meer kans om type 2-diabetes te krijgen.
- Obesitas gaat gepaard met een atherogeen lipidenprofiel: verhoogde triglyceriden, een verhoogd apolipoproteïne B-gehalte en meer kleine, dichte LDL-partikels. Het HDL-gehalte is verlaagd.
- Hartfalen komt vaker voor bij zwaarlijvige patiënten, ook al is er sprake van een zekere paradox. De prognose is inderdaad beter bij zwaarlijvige patiënten, maar dat is waarschijnlijk grotendeels toe te schrijven aan het feit dat cachectische patiënten met hartfalen een zeer slechte prognose hebben. In de Framingham-studie correleerde elke stijging van de BMI met 1 kg/m² met een 5 % hoger risico op hartfalen bij mannen en een 7 % hoger risico bij vrouwen.
- Ook is er een correlatie tussen atriumfibrillatie en obesitas. In de Framingham-studie bedroeg de incidentie van atriumfibrillatie per 1000 persoonjaren 9,7 bij mensen met een normaal gewicht, 10,7 bij mensen met overgewicht en 14,3 bij mensen met obesitas.
Alle artsen en het hele gezondheidszorgstelsel moeten overgewicht aanpakken. Niet-farmacologische maatregelen zijn essentieel en zullen het best werken in een multidisciplinair kader. Educatie is uiterst belangrijk en moet al beginnen op school. Lichaamsbeweging aanraden heeft waarschijnlijk slechts een beperkt effect op het gewicht, maar is belangrijk om het behaalde resultaat te handhaven en het totale cardiovasculaire risico te verlagen. Als de niet-farmacologische maatregelen niet volstaan, kan medicatie worden voorgeschreven, vooral als de BMI ≥ 30 kg/m² is en zeker als de patiënt nog andere comorbiditeiten vertoont. De FDA (US Food and Drug Administration) en het EMA (Europese geneesmiddelenbureau) hebben meerdere afslankingsmiddelen goedgekeurd. De bekendste daarvan zijn GLP-1-receptoragonisten zoals semaglutide en liraglutide. Daarover heerst echter discussie, en het maakt die geneesmiddelen ook minder beschikbaar voor diabetespatiënten. Bariatrische chirurgie is het laatste redmiddel en is enkel geïndiceerd in het kader van een gespecialiseerd multidisciplinair beleid bij patiënten die een hoog risico lopen.
Niets van de website mag gebruikt worden voor reproductie, aanpassing, verspreiding, verkoop, publicatie of commerciële doeleinden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Het is ook verboden om deze informatie elektronisch op te slaan of te gebruiken voor onwettige doeleinden.