NL | FR
Linkerbundeltakpacing in hartfalen
  • Bert Zwaenepoel , Jan De Pooter

Inleiding

Cardiale resynchronisatietherapie (CRT) door middel van biventriculaire pacing (BIV) is een effectieve behandeling voor patiënten met hartfalen (HF), verminderde linkerventrikelejectiefractie (LVEF) en verbreed QRS, voornamelijk linkerbundeltakblok (LBTB). Meerdere studies hebben aangetoond dat deze techniek leidt tot verbetering in levenskwaliteit, inspanningscapaciteit en een reductie in HF-gerelateerde ziekenhuisopnames (HFH) en mortaliteit.1-5 BIV-CRT is eveneens een geaccepteerde behandeling bij HF-patienten met een verwachte hoge pacingnood, zoals bij een totaal atrioventriculair (AV-)blok of indien zij gepland staan voor een ablatie van de AV-knoop.6 Ondanks de robuuste evidentie heeft BIV-CRT ook belangrijke beperkingen zoals falen van de procedure (onder andere door inadequate veneuze anatomie), geen of onvoldoende respons van de patiënt op de therapie, stimulatie van de nervus phrenicus, oplopende stimulatiedrempels met soms verlies van captuur tot gevolg en chronische pacing vanuit de apex van het rechterventrikel.7-10 Daarnaast wordt de richting van de myocardiale de- en repolarisatie tijdens BIV-CRT omgedraaid door epicardiaal te stimuleren en verloopt de geleiding via trage cel-tot-cel-geleiding. Dit leidt tot een minder fysiologische manier van pacing.

Door deze beperkingen is er de laatste decennia onderzoek verricht naar alternatieve methodes om CRT te bereiken, met name door rechtstreekse stimulatie van het cardiale geleidingsweefsel. Initieel werd hisbundelpacing (HBP) in dit kader getest. Hoewel HBP kan leiden tot fysiologische stimulatie van het cardiale geleidingsweefsel, toonde de His-SYNC-trial dat bij tot 48 % van de patiënten geen activatie van het distale geleidingsweefsel optrad, en er dus cross-over noodzakelijk was naar traditionele BIV-CRT.11 Bovendien werden in de opvolging frequent hoge stimulatiedrempels geobserveerd, verlies van conductiesysteemcaptuur, evenals far field P wave oversensing en ongewilde atriale captuur.11-13 Daarnaast bestaat er een risico op het ontwikkelen van een distaal conductieblok tijdens de opvolging, waarbij alsnog een back-up rechterventrikel-elektrode noodzakelijk is.

Door tegemoet te komen aan bovenstaande beperkingen heeft linkerbundeltakareapacing (LBBAP) zich de laatste jaren meer en meer op de voorgrond gezet als dé nieuwe fysiologische vorm van cardiale pacing. Door een grotere targetzone is de implantatietechniek ook technisch eenvoudiger dan HBP. Bovendien wordt een vooraf bestaand LBTB vaak opgeheven. Enerzijds door meer distaal in het geleidingsweefsel, vaak voorbij het blok, te stimuleren. Anderzijds is geweten dat een blok outputafhankelijk is en vaak kan worden opgeheven bij een voldoende sterke (pacing)stimulus. Door voorgenoemde voordelen wordt LBBAP ook naar voren geschoven als een alternatief voor BIV-CRT om cardiale resynchronisatie bij patiënten met HF en LBTB te bekomen.

De evidentie voor het gebruik van LBBAP bij patiënten met HF

Hoewel HBP ook een LBTB kan corrigeren en de cardiale functie kan verbeteren bij sommige HF-patiënten14, heeft het geen duidelijk voordeel kunnen aantonen ten opzichte van BIV-CRT.15, 16 Vermoedelijk valt dit te verklaren door de relatief lage succesaantallen wat betreft echte his-gecorrigeerde pacing.15, 16 Voor wat betreft LBBAP zijn er veel gerandomiseerde studies lopende die het gebruik van LBBAP versus BIV testen bij patiënten met een CRT-indicatie, maar er zijn nog weinig resultaten voorhanden. Momenteel zijn data uit drie gerandomiseerde studies beschikbaar. De eerste gepubliceerde RCT was de LBBP-RESYNC-trial. Deze randomiseerde 40 patiënten met niet-ischemische cardiomyopathie en LBTB tot respectievelijk LBBAP-CRT of BIV-CRT. Cross-over was mogelijk indien een van beide technieken niet succesvol bleek. Het primaire eindpunt was verschil in LVEF. Na een vooraf bepaalde opvolgtermijn van zes maanden bleek de LBBAP-groep een betere LVEF te vertonen dan de BIV-groep (mediaan verschil 5,6 %, 95 % BI 0,3-10,9; P = 0,039), naast een grotere daling in het LV-eindsystolisch volume en NT-proBNP. Er bleek geen verschil wat betreft NYHA-klasse, 6 minutenwandeltest, QRS-duur en proportie CRT-responders. Cross-over gebeurde bij 10 % van de LBBAP-patiënten en 20 % van de BIV-patiënten (figuur 1).17 Daarnaast was er de HOT-CRT-trial, waarbij BIV-CRT (N = 50) werd uitgezet tegenover HBP-CRT (N = 4), LBBAP-CRT (N = 39) dan wel LOT-CRT (N = 5). Gezien het overwicht aan LBBAP-procedures in de controle-arm zijn de resultaten voor dit stuk zeker interessant. Na een opvolgtermijn van zes maanden bleek de controlegroep een betere LVEF te hebben dan de patiënten met BIV-CRT (stijging van 12,4 % +/- 7,3 % vs. 8,0 % +/-10,1 %; P = 0,02) en dit zonder statistisch significant verschil in majeure complicaties.18 Als laatste zijn er de data van de CONSYST-trial (waarvan tot op heden enkel een abstract op het 2024 ESC-congres werd gepresenteerd). Dit was een non-inferieuriteitstrial waarbij patiënten met een klasse I-aanbeveling voor CRT gerandomiseerd werden naar conductiesysteempacing (CSP, N = 67, waarvan > 90 % LBBAP) of BIV (N = 67) en waarbij men na een opvolgtermijn van 12 maanden geen verschil zag op het primaire eindpunt dat samengesteld was uit sterfte van alle oorzaak, harttransplantatie, HFH, of verandering in LVEF. Ook hier was cross-over toegelaten en gebeurde dit bij 26,9 % van de LBBAP-patiënten (waarvan de helft intraventriculaire geleidingsvertraging had) en 7,5 % van de BIV-patiënten.

Ondanks het gebrek aan grootschalig gerandomiseerd onderzoek, is er wel veel observationeel onderzoek dat LBBAP tegen BIV heeft uitgezet bij patiënten met een CRT-indicatie. De grootste studie werd in 2023 gepubliceerd door Vijayaraman et al.19 In deze retrospectieve analyse werden 1778 patiënten geïncludeerd die BIV-CRT (N = 981) of LBBAP-CRT (N = 797) ondergingen voor symptomatisch HF met een LVEF < 35 % en LBTB, of een verwachte pacingnood van > 40 %. Na een mediane opvolgtermijn van 33 maanden bleek BIV-CRT, in vergelijking met LBBAP-CRT, duidelijk meer geassocieerd met het primaire eindpunt dat samengesteld was uit HFH en sterfte van alle oorzaak (HR 1,495; 95 % BI (1,213-1,842); P < 0,001). Daarnaast bleek LBBAP-CRT geassocieerd met een smaller gestimuleerde QRS-duur en een grotere verbetering in LVEF. In een substudie van dezelfde cohorte bleek LBBAP-CRT bovendien aanleiding te geven tot een lager risico op ventrikeltachycardie/-fibrillatie (VT/VF), VT-storm en de novo voorkamerfibrillatie.20 Een recente meta-analyse van eerder gepubliceerd onderzoek includeerde 13 studies met in totaal 3239 patiënten (LBBAP-CRT 1338, BIV-CRT 1901) en toonde een duidelijke daling in sterfte van alle oorzaak (9,3 % vs. 12,5 %, RR: 0,70 (95 % BI: 0,57-0,86); P < 0,001), alsook in het aantal HFH voor patiënten met LBBAP-CRT versus degene met BIV-CRT (11,3 % vs. 19,5 %; RR: 0,60 (95 % BI: 0,50-0,71); P < 0,00001).21 Daarnaast was de interventie- en fluoroscopietijd beduidend korter bij LBBAP-CRT en werd postoperatief een kortere QRS-duur en een betere LVEF gezien. Interessant is te noteren dat mannen met LBBAP-CRT een lager risico hebben op sterfte van alle oorzaak of HFH in vergelijking met BIV-CRT, maar dat bij vrouwen dit verschil niet lijkt te bestaan.22 Mogelijk komt dit door het feit dat vrouwen gemiddeld beter responderen op BIV-CRT.22 Tabel 1 geeft een beknopt overzicht van de belangrijkste studies die de effecten van LBBAP-CRT tegenover BIV-CRT hebben uitgezet.

Ondanks deze mooie resultaten zijn er ook factoren die gelieerd zijn aan procedureel falen van een LBBAP-procedure: de aanwezigheid van HF (OR 2,75; 95 % BI: 2,1-3,6; P < 0,001), grotere LV diastolische diameter (OR 1,85; 95 % BI: 1,59-2,16); P < 0,001 per 10-mm stijging), de aanwezigheid van LBTB, intraventriculaire geleidingsvertraging of bifasciculair blok (OR 2,38; 95 % BI: 1,78-3,19; P < 0,001) en als het om een device-upgrade gaat.23 Dus, anders voor een klassieke pacingindicatie bij een patiënt zonder structureel hartlijden, vereist de implantatie van een LBBA-pacemaker voor een patiënt met CRT-indicatie meer expertise.

Plaats en timing van LBBAP bij patiënten met HF

De plaats van LBBAP als behandeling van de HF-patiënt met nood aan cardiale resynchronisatie kan op drie manieren worden bekeken: als bail-out, als primaire strategie of gecombineerd met BIV.

LBBAP als bail-out bij gefaalde BIV of bij non-responders

Vroeger werden patiënten bij wie een poging tot het plaatsen van een transveneuze elektrode in de coronaire sinus onsuccesvol was doorgaans verwezen voor een chirurgisch geplaatste epicardiale elektrode. In dergelijke situaties heeft LBBAP bewezen dat het aanleiding geeft tot versmalling van het QRS-complex en verbetering van de LVEF, en kan het dus als bail-out worden overwogen, hoewel gegevens over harde eindpunten ontbreken.24 LBBAP als bail-out bij gefaalde BIV of bij non-responders is een klasse IIA-aanbeveling in de HRS/APHRS/LAHRS-richtlijn.

LBBAP als initiële strategie voor CRT

Een retrospectieve, multicentrische cohortestudie van Vijayaraman et al waarbij LBBAP werd uitgevoerd bij 325 patiënten met indicatie voor CRT toonde dat cardiale resynchronisatie effectief behaald werd bij 85 % van de patiënten en resulteerde in significante daling van de QRS-duur en verbetering van de LVEF.25 Er werd in deze studie echter geen vergelijking gemaakt met BIV-CRT, noch werden harde eindpunten onderzocht. LBBAP als initiële strategie voor CRT is een klasse IIB-aanbeveling in de HRS/APHRS/LAHRS-richtlijn.

In een prospectieve observationele studie van 371 patiënten met symptomatisch HF met ofwel LVEF < 35 % en LBTB ofwel LVEF < 40 % en verwachte hoging pacingnood, kregen 243 patiënten een BIV-pacemaker en 128 patiënten een LBBA-pacemaker. Na een mediane opvolgtermijn van 340 dagen hadden patiënten met LBBAP-CRT een duidelijk lagere incidentie van het primaire eindpunt, samengesteld uit HFH en sterfte van alle oorzaak (HR 0,621; 95 % BI: 0.415-0,93; P = 0,021), wat voornamelijk gedreven was door een daling in de HFH.26 Daarnaast was de fluoroscopie- en proceduretijd korter, het gestimuleerde QRS smaller, en was er een betere LVEF en NYHA-klasse bij de patiënten met LBBAP-CRT. Om LBBAP-CRT als primaire strategie in te zetten bij mensen met een klassieke CRT-indicatie ontbreekt nog gerandomiseerd onderzoek (zie paragraaf 'toekomst'), maar de observationele gegevens zijn alvast veelbelovend.

LBBAP gecombineerd met BIV

Een derde optie is een combinatie van beide technieken, geoptimaliseerde linkerbundeltak-CRT (LOT-CRT), voor het eerst beschreven door Vijayaraman.27 Hierbij wordt een standaard coronaire sinus-elektrode geconnecteerd in de LV-poort van de pacemaker en een bijkomende LBBAP-elektrode in de RV-poort. Deze techniek bleek geassocieerd met een smaller QRS, betere LVEF en lagere incidentie van HFH en sterfte van alle oorzaak, in vergelijking met BIV-CRT alleen.28 LOT-CRT kan dus worden overwogen bij patiënten bij wie LBBAP alleen in een onvoldoende smal gestimuleerde QRS-duur resulteert, veelal door een distaal LBTB of aspecifiek intraventriculaire geleidingsvertraging (AICV). Dit blijkt ook uit de recente primaire resultaten van de CSPOT-studie.29 Hierbij werd bij 48 patiënten intacte AV-geleiding maar breed QRS-complex (29 met AICV en 19 met LBTB) de hemodynamische respons (onder vorm van LV dP/dtmax) vergeleken tussen BVP-CRT, LBBAP-CRT en LOT-CRT. Hieruit bleek dat LOT-CRT en BIV-CRT bij deze patiënten aanleiding gaf tot een verbeterde LV dP/dtmax, in vergelijking met LBBAP-CRT, en dat enkel LOT-CRT aanleiding gaf tot een duidelijk smaller QRS-complex (voornamelijk bij de patiënten met LBTB, minder bij de patiënten met AICV).29 Als alternatief voor BIV-CRT bij patiënten met AICV lijkt LOT-CRT dus meer aangewezen dan LBBAP.

De timing van LBBAP-CRT bij de patiënt met HF

De huidige richtlijnen raden aan om bij patiënten met nieuw ontstaan HF met verminderde ejectiefractie en LBTB minstens drie maanden optimaal medicamenteuze therapie (OMT) te geven alvorens BIV-CRT te overwegen.6 In de NEOLITH-studie bleek echter dat patiënten met niet-ischemische cardiomyopathie en LBTB weinig beterschap in de LVEF vertoonden onder OMT, maar wel na BIVCRT.30 Een kleine retrospectieve studie van Sinner et al bevestigde deze bevindingen en toonde dat BIV-CRT geassocieerd is met verbeterde LV-dimensies en -functie, onafhankelijk van voorafgaande OMT, bij patiënten met niet-ischemische cardiomyopathie en LBTB.31 Vermoedelijk is het LBTB an sich hier een van de belangrijkste drivers van HF en geeft resynchronisatie daarom aanleiding tot betere resultaten dan OMT. Dit blijkt ook uit het feit dat BIV-CRT eveneens HF-progressie lijkt tegen te gaan bij patiënten met LBTB en slechts mild tot matig verminderde LVEF.32 Vooralsnog zijn er echter te weinig data voorhanden om BIV-CRT ook bij HF-patiënten met een ejectiefractie > 35 % en/of vroeg in het ziektestadium (dus vóór OMT) aan te bevelen.33 Voor LBBAP-CRT zijn (nog) geen data en/of aanbevelingen voorhanden.

Complicaties

LBBAP is een veilige pacingstrategie met relatief lage complicatiecijfers. Enkele complicaties zijn wel duidelijk beschreven. De eerste beschreven complicatie is septale perforatie. Perprocedurele septale perforatie is relatief frequent en treedt op tot bij ~ 4 % van de gevallen.23 In tegenstelling tot een perforatie bij het plaatsen van een elektrode in de RV-apex of de coronaire sinus, kent perforatie van het LV-septum bij een LBBA-procedure doorgaans geen consequentie. In de meeste gevallen moet er geen bijkomende interventie plaatsvinden. De elektrode moet enkel worden teruggetrokken en gerepositioneerd op een nieuwe locatie. Laattijdige, postoperatieve perforatie is eerder zeldzaam, met een gerapporteerde incidentie van 0,08-0,33 %.34 Ten tweede kan de elektrode, zoals bij conventionele posities, verplaatsen en op die manier captuur verliezen. Ten derde is fractuur van de elektrode beschreven. Gezien het gebruik van elektrodes (zowel met als zonder stylet) die ontwikkeld werden voor conventionele endocardiale pacinglokalisaties zijn er bezorgdheden over het ontstaan van fractuur op plaatsen waar de elektrode tijdens LBBAP extra wordt belast, typisch net buiten het septum, waar de elektrode repetitief knikt. Een recente observationele studie bij 8255 LBBAP-patiënten toonde echter een zeer laag incidentiecijfer wat betreft elektrodefractuur (0,04 % bij lumenloze elektrodes en 0,4 % bij stylet-driven elektrodes).35 Ten vierde is het ontstaan van een interventriculair septaal hematoom beschreven. Men denkt er best aan bij een patiënt die zich presenteert met pijn op de borst en verhoogde troponines na een LBBAP-procedure.36 Veelal kan een afwachtend beleid worden gehanteerd met het spontaan verdwijnen van het hematoom over de volgende maanden, een enkele keer kan het nodig zijn de oorzakelijke arterie te coilen. Ten vijfde is transiënte schade aan de rechterbundel mogelijk, maar recupereert dit vaak voor het einde van de procedure. Bij patiënten met een vooraf bestaand LBTB kan dit wel tot intermittent totaal hartblok leiden. De implanteur neemt hier dan ook best voorzorgen voor, bijvoorbeeld door de atriale elektrode tijdelijk in de apex van het rechterventrikel te plaatsen voor back-up pacing zo nodig. Ten zesde is schade aan de coronaire arterieën, voornamelijk de eerste septale perforator, beschreven.37 Meestal volstaat een conservatieve aanpak en is de grootte van de shunt minimaal. Ten laatste kan tricuspidalisinsufficiëntie optreden door fixatie van het septale klepblad of de chordae tendinae. Dit treedt voornamelijk op als de elektrode dicht bij de tricuspidannulus in het septum wordt geschroefd.38 In totaliteit wordt de incidentie van acute en laattijdige complicaties van LBBAP geschat op 11 %.23

De toekomst van LBBAP bij HF-patiënten

Toen BIV-CRT 25 jaar geleden werd geïntroduceerd, betekende het een revolutie in de behandeling van HF: het maakte een einde aan decennia van exclusieve RV-stimulatie. BIV-CRT was destijds de nieuwste techniek, werd uitgebreid onderzocht en bracht veelbelovende resultaten. Het veranderde de behandeling van HF ingrijpend. Vandaag de dag is BIV-CRT dankzij een robuuste hoeveelheid data stevig verankerd in de richtlijnen en de toepassing ervan is helder gedefinieerd: we weten wanneer wel (bijvoorbeeld bij symptomatisch HF, LVEF ≤ 35 %, LBTB) en wanneer niet (zoals bij QRS < 130 ms bij HF).

Een vergelijkbare ontwikkeling zien we nu bij CSP (en meer bepaald LBBAP), wat een geheel nieuw onderzoeksveld heeft geopend. Op basis van de huidige data moeten we ons bijvoorbeeld afvragen of het nog verantwoord is om een standaard RV-elektrode te plaatsen bij patiënten met een hoog pacingpercentage en redelijke levensverwachting. Een aanzienlijk deel van deze patiënten ontwikkelt immers pacemakergeïnduceerde cardiomyopathie, loopt een hoger risico op ziekenhuisopnames door HF en, belangrijker nog, heeft een hogere sterfte.

Critici wijzen er echter op dat niet alle patiënten pacemakergeïnduceerde cardiomyopathie ontwikkelen, dat rechterventrikelpacing eenvoudiger en goedkoper is, en dat het eenvoudig te verhelpen is door te upgraden naar BIV-CRT of LBBAP. Vaak hangt deze discussie ook samen met persoonlijke ervaring, technische mogelijkheden en financiële overwegingen.

Voor de HF-populatie in het bijzonder kan LBBAP ook een elegant alternatief bieden om cardiale resynchronisatie te bekomen, hoewel de meeste aanbevelingen vandaag gebaseerd zijn op observationele reeksen, inherent gevoelig voor selectiebias. Daarnaast zijn er nog andere onzekerheden: wat is bijvoorbeeld de invloed van micro-dislocatie en bijgevolg verlies van geleidingsysteemcaptuur met enkel linkszijdige septale myocardiale stimulatie (LVSP) tot gevolg, en dus suboptimale correctie van het delay van de LV laterale wand? Mogelijk is dit bij de HF-populatie met nood aan resynchronisatie belangrijker dan bij de pacingpopulatie zonder structureel hartlijden. Als de bevindingen van de observationele studies echter worden bevestigd door grote gerandomiseerde studies zal LBBAP-CRT zeker een prominentere plaats krijgen in toekomstige richtlijnen. In de meest recente HRS/APHRS/LAHRS-richtlijn voor fysiologische pacing ter preventie van HF wordt LBBAP-CRT al beschouwd als een aanvaardbaar alternatief voor BIV-CRT bij patiënten bij wie effectieve CRT door middel van BIV niet kan worden bereikt (klasse IIA-aanbeveling).39 De laatste Europese richtlijn over cardiale pacing (2021) vernoemt enkel HBP, aangezien op dat moment nog weinig gegevens over LBBAP beschikbaar waren. Belangrijk te noteren is dat tijdens het komende EHRA-congres een nieuwe positiepaper zal worden voorgesteld over de indicatiestelling van CSP.

Anderzijds is het onwaarschijnlijk dat BIV-CRT op korte termijn volledig verdwijnt. Het blijft een solide en gevestigde therapie, met wereldwijd veel ervaren implanteurs en met robuuste wetenschappelijke onderbouwing. Daarnaast hebben jarenlange industriële optimalisaties geleid tot uitgebreide therapeutische opties voor een breed scala aan situaties. BIV-CRT zal nodig blijven voor patiënten met diffuse geleidingsstoornissen, waarbij proximale stimulatie van het geleidingssysteem een distaal geleidingsblok niet kan oplossen. Zoals eerder aangehaald, zal bij sommige patiënten een combinatie van beide technieken (LOT-CRT) nodig zijn om optimale resynchronisatie te bekomen. Kortom, de toekomst van CRT zal waarschijnlijk niet bestaan uit een vervanging van BIV-CRT door LBBAP-CRT, maar LBBAP-CRT zal het therapeutische arsenaal dat we voor deze patiënten ter beschikking hebben wel uitbreiden.

Conclusie

LBBAP is een veelbelovende techniek, ook bij patiënten met HF als alternatieve methode voor BIV-CRT. Door het stimuleren van het linkerbundeltakgebied is veelal stimulatie van het distale geleidingssysteem mogelijk, wat resulteert in verbeterde linkerventrikelsynchronie. Observationele studies tonen aan dat LBBAP aanzienlijke voordelen biedt, waaronder een verbetering van de LVEF, een verkorting van de QRS-duur, kortere procedure- en fluoroscopietijden, en vooral een vermindering van HF-gerelateerde ziekenhuisopnames en mortaliteit. Verdere gerandomiseerde klinische studies blijven echter noodzakelijk om de langetermijneffecten van LBBAP-therapie bij patiënten met HF te bevestigen, en de indicaties voor de techniek ten opzichte van, of gecombineerd met, BIV-CRT beter te definiëren.

Referenties

  1. Cleland, J.G., Daubert, J.C., Erdmann, E., Freemantle, N., Gras, D., Kappenberger, L. et al. The effect of cardiac resynchronization on morbidity and mortality in heart failure. N Engl J Med, 2005, 352 (15), 1539-1549.
  2. Bristow, M.R., Saxon, L.A., Boehmer, J., Krueger, S., Kass, D.A., De Marco, T. et al. Cardiac-resynchronization therapy with or without an implantable defibrillator in advanced chronic heart failure. N Engl J Med, 2004, 350 (21), 2140-2150.
  3. Abraham, W.T., Fisher, W.G., Smith, A.L., Delurgio, D.B., Leon, A.R., Loh, E. et al. Cardiac resynchronization in chronic heart failure. N Engl J Med, 2002, 346 (24), 1845-1853.
  4. Goldenberg, I., Kutyifa, V., Klein, H.U., Cannom, D.S., Brown, M.W., Dan, A. et al. Survival with cardiac-resynchronization therapy in mild heart failure. N Engl J Med, 2014, 370 (18), 1694-1701.
  5. Moss, A.J., Hall, W.J., Cannom, D.S., Klein, H., Brown, M.W., Daubert, J.P. et al. Cardiac-resynchronization therapy for the prevention of heart-failure events. N Engl J Med, 2009, 361 (14), 1329-1338.
  6. Glikson, M., Nielsen, J.C., Kronborg, M.B., Michowitz, Y., Auricchio, A., Barbash, I.M. et al. 2021 ESC Guidelines on cardiac pacing and cardiac resynchronization therapy. Eur Heart J, 2021, 42 (35), 3427-3520.
  7. Khan, F.Z., Virdee, M.S., Gopalan, D., Rudd, J., Watson, T., Fynn, S.P. et al. Characterization of the suitability of coronary venous anatomy for targeting left ventricular lead placement in patients undergoing cardiac resynchronization therapy. Europace, 2009, 11 (11), 1491-1495.
  8. Biffi, M., Moschini, C., Bertini, M., Saporito, D., Ziacchi, M., Diemberger, I. et al. Phrenic stimulation: a challenge for cardiac resynchronization therapy. Circ Arrhythm Electrophysiol, 2009, 2 (4), 402-410.
  9. Knight, B.P., Desai, A., Coman, J., Faddis, M., Yong, P. Long-term retention of cardiac resynchronization therapy. J Am Coll Cardiol, 2004, 44 (1), 72-77.
  10. Friedman, D.J., Qin, L., Freeman, J.V., Singh, J.P., Curtis, J.P., Piccini, J.P. et al. Left ventricular lead implantation failure in an unselected nationwide cohort. Heart Rhythm, 2023, 20 (10), 1420-1428.
  11. Upadhyay, G.A., Vijayaraman, P., Nayak, H.M., Verma, N., Dandamudi, G., Sharma, P.S. et al. His Corrective Pacing or Biventricular Pacing for Cardiac Resynchronization in Heart Failure. J Am Coll Cardiol, 2019, 74 (1), 157-159.
  12. Lustgarten, D.L., Crespo, E.M., Arkhipova- Jenkins, I., Lobel, R., Winget, J., Koehler, J. et al. His-bundle pacing versus biventricular pacing in cardiac resynchronization therapy patients: A crossover design comparison. Heart Rhythm, 2015, 12 (7), 1548-1557.
  13. Vijayaraman, P., Naperkowski, A., Subzposh, F.A., Abdelrahman, M., Sharma, P.S., Oren, J.W. et al. Permanent His-bundle pacing: Long-term lead performance and clinical outcomes. Heart Rhythm, 2018, 15 (5), 696-702.
  14. Arnold, A.D., Shun-Shin, M.J., Keene, D., Howard, J.P., Sohaib, S.M.A., Wright, I.J. et al. His Resynchronization Versus Biventricular Pacing in Patients With Heart Failure and Left Bundle Branch Block. J Am Coll Cardiol, 2018, 72 (24), 3112-3122.
  15. Vinther, M., Risum, N., Svendsen, J.H., M&‌oslash;gelvang, R., Philbert, B.T. A Randomized Trial of His Pacing Versus Biventricular Pacing in Symptomatic HF Patients With Left Bundle Branch Block (His-Alternative). JACC Clin Electrophysiol, 2021, 7 (11), 1422-1432.
  16. Upadhyay, G.A., Vijayaraman, P., Nayak, H.M., Verma, N., Dandamudi, G., Sharma, P.S. et al. On-treatment comparison between corrective His bundle pacing and biventricular pacing for cardiac resynchronization: A secondary analysis of the His-SYNC Pilot Trial. Heart Rhythm, 2019, 16 (12), 1797-1807.
  17. Wang, Y., Zhu, H., Hou, X., Wang, Z., Zou, F., Qian, Z. et al. Randomized Trial of Left Bundle Branch vs Biventricular Pacing for Cardiac Resynchronization Therapy. J Am Coll Cardiol, 2022, 80 (13), 1205-1216.
  18. Vijayaraman, P., Pokharel, P., Subzposh, F.A., Oren, J.W., Storm, R.H., Batul, S.A. et al. His-Purkinje Conduction System Pacing Optimized Trial of Cardiac Resynchronization Therapy vs Biventricular Pacing: HOT-CRT Clinical Trial. JACC Clin Electrophysiol, 2023, 9 (12), 2628-2638.
  19. Vijayaraman, P., Sharma, P.S., Cano, Ó., Ponnusamy, S.S., Herweg, B., Zanon, F. et al. Comparison of Left Bundle Branch Area Pacing and Biventricular Pacing in Candidates for Resynchronization Therapy. J Am Coll Cardiol, 2023, 82 (3), 228-241.
  20. Herweg, B., Sharma, P.S., Cano, Ó., Ponnusamy, S.S., Zanon, F., Jastrzebski, M. et al. Arrhythmic Risk in Biventricular Pacing Compared With Left Bundle Branch Area Pacing: Results From the I-CLAS Study. Circulation, 2024, 149 (5), 379-390.
  21. Diaz, J.C., Gabr, M., Tedrow, U.B., Duque, M., Aristizabal, J., Marin, J. et al. Improved all-cause mortality with left bundle branch area pacing compared to biventricular pacing in cardiac resynchronization therapy: a meta-analysis. J Interv Card Electrophysiol, 2024, 67 (6), 1463-1476.
  22. Tedrow, U.B., Miranda-Arboleda, A.F., Sauer, W.H., Duque, M., Koplan, B.A., Marín, J.E., et al. Sex Differences in Left Bundle Branch Area Pacing Versus Biventricular Pacing for Cardiac Resynchronization Therapy. JACC Clin Electrophysiol, 2024, 10 (7 Pt 2), 1736-1749.
  23. Jastrzębski, M., Kiełbasa, G., Cano, O., Curila, K., Heckman, L., De Pooter, J. et al. Left bundle branch area pacing outcomes: the multicentre European MELOS study. Eur Heart J, 2022, 43 (40), 4161-4173.
  24. Vijayaraman, P., Herweg, B., Verma, A., Sharma, P.S., Batul, S.A., Ponnusamy, S.S. et al. Rescue left bundle branch area pacing in coronary venous lead failure or nonresponse to biventricular pacing: Results from International LBBAP Collaborative Study Group. Heart Rhythm, 2022, 19 (8), 1272-1280.
  25. Vijayaraman, P., Ponnusamy, S., Cano, Ó., Sharma, P.S., Naperkowski, A., Subsposh, F.A. et al. Left Bundle Branch Area Pacing for Cardiac Resynchronization Therapy: Results From the International LBBAP Collaborative Study Group. JACC Clin Electrophysiol, 2021, 7 (2), 135-147.
  26. Diaz, J.C., Sauer, W.H., Duque, M., Koplan, B.A., Braunstein, E.D., Marín, J.E. et al. Left Bundle Branch Area Pacing Versus Biventricular Pacing as Initial Strategy for Cardiac Resynchronization. JACC Clin Electrophysiol, 2023, 9 (8 Pt 2), 1568-1581.
  27. Vijayaraman, P. Left Bundle Branch Pacing Optimized Cardiac Resynchronization Therapy: A Novel Approach. JACC Clin Electrophysiol, 2021, 7 (8), 1076-1078.
  28. Chen, X., Li, X., Bai, Y., Wang, J., Qin, S., Bai, J. et al. Electrical Resynchronization and Clinical Outcomes During Long-Term Follow-Up in Intraventricular Conduction Delay Patients Applied Left Bundle Branch Pacing-Optimized Cardiac Resynchronization Therapy. Circ Arrhythm Electrophysiol, 2023, 16 (9), e011761.
  29. Jastrzębski, M., Foley, P., Chandrasekaran, B., Whinnett, Z., Vijayaraman, P., Upadhyay, G.A. et al. Multicenter Hemodynamic Assessment of the LOT-CRT Strategy: When Does Combining Left Bundle Branch Pacing and Coronary Venous Pacing Enhance Resynchronization?: Primary Results of the CSPOT Study. Circ Arrhythm Electrophysiol, 2024, 17 (11), e013059.
  30. Wang, N.C., Singh, M., Adelstein, E.C., Jain, S.K., Mendenhall, G.S., Shalaby, A.A. et al. New-onset left bundle branch block-associated idiopathic nonischemic cardiomyopathy and left ventricular ejection fraction response to guideline-directed therapies: The NEOLITH study. Heart Rhythm, 2016, 13 (4), 933-942.
  31. Sinner, G., Omar, H.R., Lin, Y.W., Elayi, S.C., Guglin, M.E. Response to cardiac resynchronization therapy in non-ischemic cardiomyopathy is unrelated to medical therapy. Clin Cardiol, 2019, 42 (1), 143-150.
  32. Cha, Y.M., Lee, H.C., Mulpuru, S.K., Deshmukh, A.J., Friedman, P.A., Asirvatham, S.J. et al. Cardiac resynchronization therapy for patients with mild to moderately reduced ejection fraction and left bundle branch block. Heart Rhythm, 2024, 21 (11), 2250-2259.
  33. McDonagh, T.A., Metra, M., Adamo, M., Gardner, R.S., Baumbach, A., Böhm, M. et al. 2021 ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure: Developed by the Task Force for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure of the European Society of Cardiology (ESC) With the special contribution of the Heart Failure Association (HFA) of the ESC. Eur Heart J, 2021, 42 (36), 3599-3726.
  34. Burri, H. Perforation of the interventricular septum with left bundle branch area pacing: Diagnosis and management. HeartRhythm Case Reports, 2024, 10 (2), 117-118.
  35. De Pooter, J., Breitenstein, A., Özpak, E., Haeberlin, A., Hofer, D., Le Polain de Waroux, J.B. et al. Lead Integrity and Failure Evaluation in Left Bundle Branch Area Pacing (LIFE-LBBAP) Study. JACC Clin Electrophysiol, 2024.
  36. Trivedi, R., Rattigan, E., Bauch, T.D., Mascarenhas, V., Ahmad, T., Subzposh, F.A. et al. Giant Interventricular Septal Hematoma Complicating Left Bundle Branch Pacing: A Cautionary Tale. JACC Case Rep, 2023, 16, 101887.
  37. Bocchese, M., Gannon, M., Patil, P., Van Decker, W., Whitman, I.R., Cronin, E.M. Defining the distance between the His bundle and first septal perforator: implications for left bundle branch pacing. J Interv Card Electrophysiol, 2023, 66 (5), 1113-1117.
  38. Karwiky, G., Kamarullah, W., Pranata, R., Achmad, C., Iqbal, M. A meta-analysis of the distance between lead-implanted site and tricuspid valve annulus with postoperative tricuspid regurgitation deterioration in patients with left bundle branch area pacing. J Cardiovasc Electrophysiol, 2024, 35 (11), 2220-2229.
  39. Chung, M.K., Patton, K.K., Lau, C.P., Dal Forno, A.R.J., Al-Khatib, S.M., Arora, V. et al. 2023 HRS/APHRS/LAHRS guideline on cardiac physiologic pacing for the avoidance and mitigation of heart failure. Heart Rhythm, 2023, 20 (9), e17-e91.
  40. Vijayaraman, P., Zalavadia, D., Haseeb, A., Dye, C., Madan, N., Skeete, J.R. et al. Clinical outcomes of conduction system pacing compared to biventricular pacing in patients requiring cardiac resynchronization therapy. Heart Rhythm, 2022, 19 (8), 1263-1271.

Aucun élément du site web ne peut être reproduit, modifié, diffusé, vendu, publié ou utilisé à des fins commerciales sans autorisation écrite préalable de l’éditeur. Il est également interdit de sauvegarder cette information par voie électronique ou de l’utiliser à des fins illégales.